Het Peru van de hogepriesters

Peru is méér dan het Titicacameer, de Nasca-lijnen en Machu Picchu. In het noorden liggen de verborgen schatten van de pre-Incabeschavingen.
 
 
 

Segundo hield altijd al van kleien, net als zijn elf broers en zussen. Vroeger, toen ze nog op het land van hun ouders en grootouders rondstruinden, was klei zo’n beetje het enige speelgoed dat ze hadden. En dan doe je wat een Moche doet: je vormt levensechte gezichten, je maakt potten van mensfiguren, je draait een kannetje. Je voelt je Moche. Een Moche, en ook de verre afstammeling van het volk dat zijn koninkrijk hier zo rond het jaar 100 stichtte, is graag een meester in de keramiek. Segundo García, nu 42 jaar oud, ging al vroeg dingen namaken, zelfs de stukken en scherven die hij in de grond vond. Zo is het nog steeds: wie in Noord-Peru gaat graven, loopt kans te stuiten op aardewerk van de verre voorvaderen.
‘Ik wil de traditie voortzetten,’ zegt hij in zijn atelier in Campiña de Moche, even buiten Trujillo, de derde stad van Peru. Hij laat een mal van een masker zien. ‘Ik kopieer het werk van mijn voorvaderen.’ Segundo (lichtelijk corpulent, pakweg 1,60 meter lang, opvallend bruin gezicht) toont zich in alles een Moche. Hij laat de Almachtige, het katachtige Wezen met vervaarlijke tanden, de Moche-god die ook wel de Onthoofder wordt genoemd, de bamboedeur van zijn atelier bewaken. Het is Ai-Apaec, dit keer in zwart, geel en rood, een kopie van een van de beroemde beeltenissen die zijn aangetroffen in de Huaca de la Luna, het tempelcomplex een paar honderd meter verderop.
Daar, op de binnenplaats van het bezoekerscentrum, verkoopt Segundo zijn spullen. Net als de 70 andere ambachtslieden die steun krijgen van het project Huacas de Moche. Het is de bedoeling dat de souvenirverkopers, maar ook de restauranthouders, verhalenvertellers en gidsen ook echt kunnen bestaan van het toerisme dat hier moet gaan opbloeien. Zo is Segundo geleerd hoe hij zijn keramiek met Mochepatronen aan de man moet brengen. Hij verdient nu dubbel zo veel, vaak meer dan 900 soles per maand (‘en de anderen zijn jaloers’).
Noord-Peru wil worden ‘ontdekt’, wil duidelijk maken dat Peru meer is dan de bars en hotels in Cuzco, de rieten eilanden op het Titicacameer, de vlucht boven de Nascalijnen, de condors in de Colcavallei, en natuurlijk de Incastad Machu Picchu. Immers, vóór de tijd van de Inca’s (grofweg 1200 tot 1572) herbergde dit gebied andere machtige koninkrijken. In de noordelijk kuststreek rijd je door het gebied van de Moche (100-800) maar ook van de Chimu (1000-1470), die zelfs de grootste stad van de Amerika’s in die tijd nalieten: Chan Chan. En in het Amazonegebied, randje Andes, heersten de Chachapoya (800-1476), de ‘Wolken-mensen’, die op 3000 meter hoogte de citadel Kuelap bouwden.
Wat een koninkrijken moeten dit zijn geweest – de verbeelding spreekt voor wie door het noorden van Peru dwaalt. Hier in de droogte, waar op stukken grond langs rivieren en irrigatiekanalen rijst, maïs en asperges worden verbouwd, leefden volkeren die knielden voor de zee, de Witte Berg, de zon en vooral ook de maan, want die was zowel overdag als ’s nachts te zien. De Moche bogen hier anderhalf millennium geleden ook voor de hoge militairen en priesters. Zij mochten vertoeven in de Huaca del Sol, het bestuurscentrum dat later door de Spanjaarden zou worden verwoest, en in de Huaca de la Luna, het religieuze centrum. De elite mocht er tussenin wonen, het gepeupel bleef op afstand.
Op de plaats waar de leiders hun rijk aan hun voeten hadden, op het hoogste platform van de Maantempel, is nu geen ziel te bekennen. In de verte, in het dorp van Segundo, klinkt wat muziek en geroezemoes, beneden op de vlakte die eens een stad was, klinkt getik, vermoedelijk van archeologen aan het werk.
De Maantempel, die vroeger iets weg had van een piramide maar er vanuit de verte uitziet als een berg die niet af is, moet een complex zijn geweest van 290 bij 210 meter, geheel opgetrokken uit adobes, stenen van zongedroogde klei. Eerst was er één tempel, en telkens werd er na ongeveer 100 jaar een nieuwe overheen gebouwd. Dit platform, gelegen op 25 meter hoogte, is van tempel nummer vijf, die ook de Chimu nog hebben gebruikt.
Hier keken de priesters uit over het gewone volk op het immense Ceremoniële Plein – nu zo goed als onzichtbaar. Hier lieten ze gevangenen ombrengen, dronken ze het bloed uit kelken zoals die nog worden gemaakt door verkopers als Segundo, en offerden ze het ook aan Ai-Apaec, of misschien wel diens vader, de God van de Bergen. Muurschilderingen bevorderen het voorstellingsvermogen.
Ook een team van 16 archeologen en 28 conservatoren helpt een handje. Wie de route naar binnen volgt die de hoge militairen en geestelijken destijds namen (en ook degenen die nooit meer naar buiten zouden komen), zal ze zeker aantreffen. Brokje voor brokje, stukje bij stukje: conservatoren en archeologen leggen de Huaca de la Luna weer bloot.
Deskundigen breken zich al bijna 20 jaar het hoofd over het mysterieuze verleden. Sinds een jaar werken de conservatoren aan een rij manshoge figuren die de noordelijke façade sieren; ze lijken hand in hand te dansen, tijdens een ceremoniële offering. Boven hen kruipen megaspinnen die kunnen onthoofden, en onder hen zitten de krijgers en hun (naakte) gevangenen. Maar die moeten nog worden uitgegraven.
Met heus operatiegereedschap en kwastjes reanimeren de deskundigen de rood-gele figuren. De aanwezige conservator, Rafael Cordillo, verzekert: ‘We voegen absoluut niets toe. We restaureren alleen maar. Dit moet authentiek blijven.’ Wat logisch lijkt. Maar daar denken ze aan de andere kant van Trujillo heel anders over. In Chan Chan, eens de hoofdstad van het Chimu-koninkrijk, zijn archeologen, conservatoren én bouwvakkers bezig het Nik An-paleis, het enige deel van Chan Chan dat open is voor publiek, te conserveren en reconstrueren. Je ziet er conservatoren met pincetten, maar ook mannen die muurtjes metselen. In de ‘auditoria’, waar de Chimu Cápac en zijn gevolg ontvingen en offerden, zijn de koninklijke zetels nu deels van glasvezel, over het origineel heen gefabriceerd. Zolang je er niet op tikt: niet van echt te onderscheiden.
‘We conserveren én we herbouwen’, zegt directeur Cristóbal Campana van het restauratieproject Chan Chan, die vandaag op het complex rondloopt. ‘Het is een andere benadering dan bij de Huaca de la Luna. Daar herstellen ze enkel; ik vraag me af of het daar allemaal over twintig jaar nog zal staan. Wij kiezen voor bescherming en versteviging, ook met chemicaliën, anders zullen de ornamenten en friezen het niet redden.’
Het restauratieproject is er een dat al decennia duurt en hoogstwaarschijnlijk nog zal duren. En dan te bedenken dat Nik An, met 24 vierkante kilometer voor die tijd een enorm oppervlak dat was omgeven door een muur van anderhalve kilometer lang en tien tot twaalf meter hoog, slechts een fractie van het oorspronkelijke Chan Chan is: 1 procent.
Het tij is gekeerd, zegt de directeur. Dagelijks komen legio schoolklassen kijken hoe bijzonder dit visitekaartje van de pre- Incatijd is. Gidsen vertellen de kinderen dat de Chimu geloofden in Si, de maan, en in Ni, de zee. Dat de stad eigenlijk naar de Stille Oceaan kijkt, en dat de richels op de muren van die gang de golven voorstellen. ‘We laten zien wat de ware schoonheid is, en wat voor werk er nodig is om die te bewaren’, zegt de directeur. ‘We moeten respect en besef kweken.’
Voor Chan Chan kwam de redding nog enigszins op tijd, voor andere sites is het vermoedelijk al te laat. Zoals voor de graven bij Pacasmayo, aan de Panamericana Norte. Geen geld om er iets mee te doen – zo simpel is het. Eén Amerikaan doet er een studie, dat nog wel, maar het stuk grond oogt als een vuilnisbelt. Sterker nog, het ís een vuilnisbelt; de omwonenden storten er hun afval. Anderen halen er eeuwenoude bouwstenen van de Chimu weg om te gebruiken in hun eigen huis.
De huaqueros, de grafrovers, zijn moeilijk te bestrijden; bijna alle opgravingen zijn zonder veel problemen te betreden. En wie weet wat er door de eeuwen heen allemaal uit de graven is weggehaald. Eerst kwamen de Inca’s, die al niet veel op hadden met de Chimu (want die geloofden in de zee en de maan, en zijzelf in de zon), toen de Spanjaarden (die sowieso alle andere geloven heidens vonden), en daarna eigenlijk iedereen. Je stal niet, je nam iets mee.
Een huaquero die tot inkeer kwam (omdat zijn maatjes de opbrengst van de buit niet wilden delen), klopte op een dag in 1987 aan bij een politieman. Of dit masker, dat hij had ‘gevonden’ in Sipán, misschien bijzonders was. Hij liet de agent een masker van solide goud zien. Hij had ook nog andere dingen gezien op die zandberg, er waren groepjes aan het graven – of de agent mee kon komen. Die piramidevormige heuvel is nu het beroemdste graf van Peru: het graf van de Señor de Sipán, een paar kilometer buiten de stad Chiclayo.
Op het westelijk halfrond is nog nooit een rijker gevuld graf gevonden dan dit – de Toetanchamon van Zuid-Amerika was blootgelegd, en dat nog maar 24 jaar geleden. De Heer van Sipán, een Moche-priester en -krijger die rond het jaar 290 moet zijn begraven, bleek te zijn gekleed in tenues van goud en koper. Hij droeg massief gouden kettingen en oorbellen, had een scepter bij zich in de vorm van een tempel. En hij was omringd door weer dat aardewerk, werkelijk hon-der-den stuks, in alle vormen en figuren en zelfs erotische standjes. Nergens wordt duidelijker dat de Moche hun mooiste werk meegaven aan de doden of offerden aan de goden, dan in het Museo Tumbas Reales de Sipán, even ten noorden van Chiclayo.
Alles is hiernaartoe verhuisd, inclusief de resten van de Señor. Bij het sanctuarium zelf is veel minder te zien. Bijna een teleurstelling: het is allemaal logisch, maar we moeten het hier doen met een namaak-Señor, en ook een namaak-priester en een namaak-Oude Heer – want ook zij waren hier begraven.
Echt, onecht, oud, nieuw, gestolen of gevonden – de geschiedenis van de koninkrijken openbaart zich in alle vormen. We kijken anders naar hopen zand die plots een voormalige graven zouden kunnen zijn, we herkennen zigzagpatronen in een jurk op de markt. De geschiedenis van Noord-Peru vind je ineens overal. Naast de snelweg, in een piramidevormig museum, op het land van Segundo. En op de oprijlaan van de El Chillo-lodge in het dorpje Tingo: de grote ronde steen, met een tekening die een oude cultuur doet vermoeden, heeft hoteleigenaar Oscar Arce (56) ‘gevonden in de buurt’. Dat betekent in dit gebied, aan de Uctubamba-rivier in de Andes, dat de steen is gedecoreerd door de Chachapoya en dat hij tussen de 550 en 1200 jaar oud is.
De eerste keer dat Oscar toeristen meenam naar boven was in 1984. Een groep Italianen wilde de omgeving verkennen, en de vriendelijke boer, nota bene verre afstammeling van de Chachapoya, zou alles regelen. Hij regelde paarden, schoof wat bedden in de schuur bij elkaar; iedereen tevreden. Hij wilde eerst geen geld, maar de toeristen drongen aan. ‘Ik kreeg een hele stapel biljetten,’ roept hij ook nu nog met verwondering uit. ‘Ik had nog nooit dollars gezien. Het bleek evenveel als ik normaal in een jaar verdiende aan mijn aardappelen. De dag erna ben ik meteen begonnen met het hotel.’
Nu heeft hij achttien kamers, allemaal met warm water. Vandaag is het stil, laagseizoen. Er drijven wat bladeren in het kleine zwembad, er is een buitenbar die altijd wel even open voor een Pilsen-biertje. En het pronkstuk: een kerkje. Die heeft hij zelf gebouwd (‘ik had een keer een groep monniken op bezoek en de dichtstbijzijnde kerk was echt te ver’). De eetzaal hebben we voor ons zelf; Oscar en zijn vrouw Ada schotelen forel uit de rivier voor en kaas uit Leymebamba.
Oscar ziet het drukker en drukker worden. Hij woont op slechts 35 kilometer van Kuelap, het kolossale platform waar de Chachapoya hun ceremonies en riten beleefden, dat is ontdekt door toeristen – nu nog grotendeels de Peruanen zelf, maar de buitenlanders komen eraan. Buitenlanders dus die wat moeite doen. Want ook vanaf El Chillo is het nog twee uur met de auto omhoog slingeren naar Kuelap. Eenmaal boven is meteen duidelijk wat de kracht was van de Chachapoya: bouwen. Waren de Chimu, die in dezelfde periode aan de kust leefden, de erfgenamen van de keramiekkunst van de Moche, de Chachapoya focusten op de architectuur.
De oppermacht van eeuwen geleden voel je nog op je schouders drukken bij het omhoogklimmen. Dit is een heiligdom. Maar bovenop oogt Kuelap plots als de beste picknickplek op aarde: alles is groen, vogels fluiten, en er lopen zelfs wat lama’s rond – maar die zijn er naartoe gehaald voor de toeristen.
Het beeldmerk van de Chachapoya in onontkoombaar: de ronde gebouwen met zigzagfriezen in de muur. In Kuelap staan meer dan vijfhonderd van dergelijke structuren in soorten en maten, of wat er nog van over is: van de meeste is niet meer dan een restje muur over. Een (compleet herbouwd) modelhuis laat zien dat er eeuwen geleden rieten puntdaken op hebben gezeten. In het nabijgelegen dorp Magdalena zijn ze al zulke huizen aan het namaken: dat worden kamers voor toeristen.
Vandaag is een groepje archeologen een recente vondst aan het onderzoeken: menselijke botten. Ze zijn nog steeds lichtelijk verbaasd. ‘Ik denk dat hier een begrafenisritueel bezig was, maar dat ze dat nooit hebben afgemaakt,’ zegt Edwin Blas, een van de archeologen (die al sinds 1986 bezig zijn). ‘Misschien werden ze overvallen of verrast, en zijn ze meteen vertrokken.’
De Chachapoya zijn bekend om hun begrafenisrituelen, en vooral de mummificatie van hun doden. Als je dat een dag later in het Leymebamba Museum leest, voel je dat er nog gruwelijke details zullen volgen. En ja hoor: ze verwijderden de organen via de anus en de hersenen via de neus. Daarna behandelden ze de huid opdat die kon worden geconserveerd en wikkelden ze het lichaam in foetushouding in een doek. Vervolgens zetten ze de mummie bij in een droog en koud graf.
En dat was uiteraard op locaties die niet waren bedacht voor toeristen (lees: verstopt en/of lastig te bereiken). Zo moet je voor de mausolea van Revash, uitgehouwen uit een bergwand, een wandeling of een rit te paard overhebben van vijf kwartier. Voor de beroemdste locaties, het Meer van de Condors en Gran Pajatén, kun je maar beter een paar hele dagen reserveren.
Het museum van Leymebamba heeft de eer 219 mummies tentoon te stellen die in de jaren negentig in graven hoog boven het Meer van de Condors zijn gevonden. De lijken kijken je aan alsof ze zojuist om het leven zijn gebracht. Het voelt alsof 219 keer De Schreeuw van Edvard Munch je staat aan te staren. Een deel van de mummies is van de Chachapoya, een deel van de Inca’s, die eind 15de eeuw in dit gebied de macht overnamen. En, kopieerders als ze waren, ook wat gebruiken van het volk dat ze hadden verslagen.
Beetje bij beetje voel je onderweg de Inca’s en ook de Spanjaarden binnendringen, en het territorium van Ai-Apaec en andere goden van zon en maan verdwijnen. Bijna letterlijk rijd je van de ‘oude’ maskers van Segundo, het Werelderfgoed van Chan Chan, de schatten van Sipán, het biertje aan de bar bij Oscar, via Kuelap en de kaas en mummies van Leymebamba van oude koninkrijken terug de republiek in.
En dat vooral over de weg richting Cajamarca: die slingert over een bergpas van 3600 meter hoog naar de Marañon-rivier beneden. Door de vallei waar de beste mango’s van Peru groeien, en weer omhoog naar 2700 meter, want zo hoog ligt de stad waar Atahualpa, de laatste koning van het machtige Inca-imperium, door de Spanjaarden is geëxecuteerd. In Cajamarca overheerst de koloniale architectuur – het Plaza de Armas, de kathedraal, de kerk van Belén (Bethlehem). Eeuwen aan verleden, vooral alles wat pre-Inca is, lijken hier te zijn vervlogen.
En toch, wie die kerk betreedt, volledig opgetrokken uit vulkanisch gesteente, zal stiekem verder terug kunnen kijken – alsof de Spanjaarden niet hebben opgelet toen ze in de 18de eeuw werklui/slaven optrommelden uit alle hoeken van het land. De kleuren van het altaar zijn dezelfde kleuren van de Huaca de la Luna, de vis uit de biechtstoel lijkt verdacht veel op de vispatronen uit Chan Chan, en buiten op de zijdeur prijkt een soort deurklink in de vorm van een mansgezicht – met de tanden van Ai-Apaec.
Ai-Apaec! Daar hebben we hem weer. Met dezelfde tanden als op de muur in de Maantempel, en in de schildering op de muur van Segundo. Eerdere afstammelingen van de Moche, zij die hier een kerk moesten bouwen voor het geloof dat niet het hunne was, hebben hun god erin verstopt, en ze hebben de heilige Onthoofder een grimlach meegegeven.
Segundo deelt hun trots eeuwen later nog: een Moche, in alles, voor altijd.

of bekijk deze eens...

Mister Vrijheid

Het Amerikaanse hooggerechtshof beslist binnenkort over Obamacare, het nieuwe Amerikaanse zorgstelsel en de belangrijkste maatregel van Barack Obama. Waarom hebben zoveel Amerikanen daar zoveel moeite mee? Op stap met Jim Gibbs, in elke vezel een representant van The Land of The Free. ‘We hebben er weer één. Die mother fucker gaat eraan.’

Ravi’s plicht

Hij was niet voorbestemd tot dandy of raga-rocker, zijn roeping was sitar spelen en het Westen ervan overtuigen dat Indiase muziek geen kattengejank is. In Californië brengt Ravi Shankar de dag door met wandelen, televisiekijken en lesgeven aan zijn ‘onafhankelijke’ dochter, die óók van Metallica houdt.

Napels en het grote getallenboek

Napels leer je past echt goed kennen door een bril van bijgeloof – want werkelijk álles wat je ziet heeft een betekenis. Over Jezus, de lotto, het bloed van San Gennaro en de tranen van Maradona.