Lang gedacht dat er niet heel veel toeristen naar de Galápagos zouden gaan. Te duur. Of onmogelijk omdat het aantal toegangsbewijzen tot dit paradijs, sinds deze week volgens de Unesco officieel Bedreigd Werelderfgoed, beperkt zou zijn. Blijken er toch wekelijks 36 Boeings 737 te landen. Al die toeristen willen zien wat Charles Darwin al in 1835 zag toen hij hier met de MS Beagle aanmeerde: de reuzenschildpadden die van eiland tot eiland verschillen, de dertien soorten vinken die volgens hem afstamden van één soort vink en aldus aan de basis fladderen van de evolutietheorie. Bovendien, tal van dier- en plantensoorten komen enkel en alleen hier voor. Populair is de blue-footed booby, een Jan van Gent met blauwe poten. Want leuk op T-shirts (I love boobies).
De Galápagos-eilanden – ruim 120, maar dan zijn alle rotsen in zee meegeteld – doe je in principe per boot. Een sloep brengt ons naar de San José; langzaam, want we willen geen groene zeeschildpadden overvaren.
Over onwerkelijk gesproken: aan boord van de San José, een motorschip van Peregrine Adventures voor 16 gasten en 10 bemanningsleden, is The Origin of Species lectuur voor op de koffietafel. Die staat in de lounge waar we ontbijten met roerei, lunchen met een palmhartsalade en dineren met, zeg, groentesoep, kip en limoenmousse.
De chef van de lounge Jefferson luidt de bel als we met z’n allen aan tafel gaan. En als er buiten iets bijzonders is te zien. Een walvis of zo. Of duizenden dolfijnen. Geen bel voor de fregatvogels, die met ons meevliegen over de Stille Oceaan, of de bruine pelikanen, die meeliften op de reddingssloepen. Wel weer een bel voor de briefing van Efren, de gids. Meer dan twintig jaar ervaring, opleiding in Quito, stage bij het Parque Nacional Galápagos, dat het beschermde gebied controleert, 97 procent van het grondgebied.
Hij tekent voor de groep, voornamelijk Australiërs en Nieuw-Zeelanders, de route uit. Op woensdagochtend een wet landing met de rubberboot op het rode-zandstrand van het eiland Rábida, wat klinkt als een militaire invasie aan de kust, maar niet veel meer blijkt dan een aankomst met natte voeten. En de dry landing van donderdag is natuurlijk droog, maar pas op, ik stap op de lavavlakte van Sullivan Bay maar net naast een (lavakleurige) zeeleguaan die oogt als een versteend overblijfsel uit vroegere tijden.
Ik ben voorzichtig, iedereen lijkt voorzichtig. De omgeving dwingt het af. De stilte in het mangrovebos bij Caleta Tortuga Negra, waar de pelikaan net zo goed de toeschouwer is als wij langspeddelen, waar enkel de zweefduik van de blue-footed booby een plons veroorzaakt, maakt stil. En aan land blijf je als vanzelf binnen de witte paaltjes, de gele zijn voor de wetenschappers. Andere regels: niets wegnemen van de eilanden, nog geen steentje. Dieren raak je nooit aan, wat soms verleidelijk is, want of het nu een hagedis is of een lavareiger, de meeste komen dichtbij, kennen geen angst voor mensen.
Toch, het Nationale Park ondervindt steeds meer moeite dit unieke natuurgebied te beschermen. President Rafael Correa vaardigde twee maanden geleden een decreet uit dat aanstuurt op een beperking van het aantal toeristen, en nu vindt ook de Unesco het genoeg: de Galápagos zijn in gevaar. Er moet nu écht iets gebeuren.
Maar wat precies? Het aantal tourschepen is al jaren ongeveer gelijk (150), maar ze zijn voller en varen vaker. Kwamen er zes jaar geleden nog 75 duizend vakantiegangers, nu zijn het er ruim 120 duizend. In gelijke tred kwamen de Ecuadorianen die er een souvenirshop begonnen of werk vonden in een kombuis of keuken. De populatie verdrievoudigde in de laatste vijftien jaar: 30 duizend Galápageños zijn er nu.
Erger nog: met hen kwamen ‘vreemde’ dieren als geiten, katten, honden en ratten, maar ook gevaren als virussen, malaria en parasieten die zich vestigen in vogelnesten. Dan mag ik wel opgetogen zijn dat ik geen papier en lege waterflesjes zie liggen tussen de cactussen of op de rotsen waarop de Galápagos-pinguïn zijn vleugels wappert, de grootste problemen zie je niet in één oogopslag. Kleine landslangen kunnen niet leven op asfaltwegen en boerenakkers, haaien worden illegaal gevangen en belanden in de soep, katten en honden jagen op kleine leguanen, geiten eten de struiken waarvan de inheemse dieren afhankelijk zijn.